Ik lig op de bank van de chiropractor. Door het gat van de hoofdsteun zie ik schuifelende sneakers van de Kleuter, die ik voor het gemak mee nam. Af en toe mag hij helpen. Dan duwt en sjort hij wat aan mijn hevige heupen en kletst wat met de therapeut. Of hij nog een broertje of zusje heeft, wordt hem gevraagd. Hij vertelt over de Peuter en dat hij zijn beste vriend is. “Zou best nog een zusje willen, want die heb ik nog niet,” vult hij daar wel op aan. De sneakers staan stil. “Misschien als je Mama lief aankijkt?”, klinkt het van boven mij. Ze vervolgt tegen mij:
“Adem even diep in.”
Ik neem een grote teug zuurstof.
“En adem weer uit.”
Het geluid van het uitademen wordt vergezeld door een luid gekraak van mijn ruggenwervel. Lang genieten daarvan kan ik niet.
“Kan niet, want mijn vader is naar het ziekenhuis geweest met z’n pielewiep.” Mijn ogen sperren zich open. Ik zie de sneakers om me heen dartelen alsof hij net verteld heeft dat ‘ie gisteren frietjes heeft gegeten.
“O,” klinkt het boven me. “Nee, nee, dan lukt het niet meer.”
Ik ben gelukkigerwijs nog enkele wervels verwijderd van opstaan en hoop dat ik het schaamrood op mijn kaken dan op de hoofdsteun kan achterlaten, maar de Kleuter doet er met alle liefde nog een schepje bovenop.
“Hij kan wel nog steeds knuffelen met mama, maar dan worden er geen kinderen meer van geboren.”
Mijn bordeauxrode wangen en ik, in de hoofdsteun geperst, weten niet waar we eerder zo verkleurd van raken. Van het feit dat hij refereert aan het geslachtsdeel van mijn man als zijnde ‘pielewiep’ of dat hij zo schaamteloos onze intimiteitskwesties bespreekt met de eerste de beste lichaamstherapeut.
De chiropractor richt zich weer naar mij. En daarmee hoop ik de regie over dit jammerlijke gesprek in één ruk terug te pakken. “Hebben jullie nog wat leuks gedaan dit weekend?”
Ik vertel haar over de buikgriep van beide kinderen en de Mannengriep van Man en hoe dat aan onze nachtrust gevreten had. “Oh, overgeven bij die kleine kindjes. Dat is het ergste wat er is, hè?”, probeert ze lieflijk. Dan heeft ze de Mannengriep nog niet meegemaakt, dacht ik nog.
“Nee, dat is niet waar, KANKER is het ergste wat er is,” is het bemoeizuchtige antwoord van de Kleuter.
Ook al probeert hij naarstig in te voegen in een volwassen gesprek, niet altijd is zijn input nou zo helpend. Ik maan hem tot stilte in mijn beste nonverbaals en ben blij dat ik even later de praktijk kan verlaten.
In de auto probeer ik de Kleuter uit te leggen waar mijn grenzen liggen en wat gepast en minder gepast is. “Ja maar, de juf van groep 8 zei tegen een stout kind van die klas dat kanker het ergste is wat er bestaat en dat je dat woord dus niet mag gebruiken.” Hij had op zijn manier willen meedoen en nu keur ik dat af. Hij huilt stilletjes op de achterbank.
“Luister vent, ik vind jou gezellig en dat je mee wil kletsen is ook fijn. Maar niet iedereen hoeft alles te weten. Dat moet je nog leren, ik moet daar ook nog elke dag over leren, dat is helemaal niet erg. We leren het samen, kee?” Mijn gebalde vuist richting de achterbank tikt de zijne aan bij wijze van ‘afgesproken’.
Die avond praat ik Man zoals dagelijks bij over onze avonturen. Ik vertel hem over het gesprek met de Kleuter en dat de hele chiropractie praktijk kennis had genomen van de werktitel van Man’s equipement.
De wangen van de Kleuter kleuren bordeauxrood en hij verstopt zich steeds meer achter het dampende bord nasi. “Wat hadden we nou afgesproken, Mama?”, bijt hij me met gespannen kaken toe. “Niet iedereen hoeft alles te weten!”
“Je hebt gelijk. Ik moet nog veel leren, vent.”
Onze gebalde vuisten tikken elkaar aan en het kleine kusje op zijn voorhoofd doet zijn magische werk.