Onlangs stuitte ik in een persoonlijk archief uit 2002 op een oud filmpje, dat me als vanzelf twintig jaar terug in de tijd katapulteerde.
“Limburg, alsjeblieft zeg, hekken eromheen en vol laten lopen,” bralde de negentienjarige Hilversummer tijdens een van de Colonisten van Catan avondjes in het Eindhovense studentenhuis. Ondanks dat zijn eigen platte gelul vele malen platter was dan ‘os plat’ bleef hij wars van het dialect dat hij me regelmatig tegen mijn moeder door de huistelefoon hoorde spreken. Hij passeerde me dan ook meer dan eens met opgetrokken neus door de lange gang van het jaren dertig pand.
Hij was wat dikkig, had de wangen van Willem Alexander, het piekerige haar van Bassie en droeg de door mama strak gestreken overhemden boven zijn altijd net geplooide broeken.
Als ik hem over Vastelaovendj vertelde, vond hij het maar een dwaas idee. Naar eigen zeggen omdat hij het van oorsprong Christelijke feest verachtte om het schijnheilige karakter ervan. Volwassen mensen die zich voor de lol verkleedden, kon hij sowieso niet serieus nemen. Hoe zeer ik ook van zijn arrogantie walgde, mijn Limburgse hart had hem zo graag doen overtuigen. En dat gebeurde dan ook. Tijdens een van die beruchte Catan avondjes had ik hem overgehaald het feest der feesten te komen vieren.
“Jij een avondje Hilversum, ik een avondje Limboland,” sprak hij me streng toe.
Dat avondje Hilversum had ik voor de vorm afgeraffeld. Ik had voor de gelegenheid mijn KLM hakjes uit de kast getrokken, mijn rollende R en mijn geld ‘enurm’ hard laten rollen en getongd met twee blauwbloedige losers, puur om van het gezeik af te zijn.
Op Vastelaoveszaoterdig nam ik hem dan uiteindelijk mee naar ons mooie Limburg.
De zon scheen, de kou sneed. Precies het landschap dat we nodig hadden.
Ik had mijn vrienden op hem voorbereid en andersom. “Laotj mer kome!” klonk het vrolijk. “Op naar Limboland!” lalde hij bravour. Ik had hem geschminkt, een grote pruik opgezet en behangen met medailles die ik vroeger had verzameld op prinsenrecepties.
Hij werd vriendelijk onthaald door de Limburgers, die zich zoals verwacht nauwelijks geïntimideerd voelden door zijn laveloze, lallende lullo gehalte.
Het sjoenkelen ging de Hilversummer goed af, net als het drinken. Pintjes pakken kon je wel aan hem overlaten, riep hij de gemoedelijke menigte meermaals toe. Het was Limboland tegen Hillywood!
Toen hij tegen de avond al een uur tegen hetzelfde lauwe biertje aanhikte, maakte Limboland lachend korte metten met Hillywood en reikte hem licht dwingend een dienblad vol goudgele rakkers aan. “Hekken eromheen en vol laten lopen!” klonk het dringende Limburgse advies.
Die nacht dreigde hij plat op de buik te gaan, maar ik beval hem nog even rechtop te blijven zitten. Ik richtte mijn camera op hem. “Enne jong!? Weej esj!?” vroeg ik hem. “Kei good!” riep hij met de handen in de lucht. “Waat is de stand!? vroeg ik hem.
“Vijf-Nul voor Limboland!” zei hij, nog steeds met zijn handen in de lucht. “En wat zeggen we dan!?” Ik keek hem vragend aan. “Limboland, BEDANKTJ!” Hij dreigde me plat op de mond te zoenen, maar ik liet hem vallen. Plat op z’n grote bek.
“Van Limburg bliefse aaf. Misselik jong,” klonk het venijnig vanachter de camera.