Galant vind ik de man die de deur ongevraagd voor me openhoudt. ‘Dankjewel!’ zeg ik hem. Dan pakt hij me zwijgend beet met zijn grote handen. Ik ruk me los en been versneld richting een al drukbezette vierzits. Ik ben kennelijk niet de enige die uit zijn greep ontsnapte. Her en der stoffen geschrokken mensen hun kleding af, roezemoezen met elkaar en kijken verontwaardigd op naar de onverzorgde man die inmiddels middenin het gangpad van het benedendek in deze intercity is gaan staan.
De enkele naïeveling die een praatje met hem maakt, wordt vrijwel onmiddellijk om geld gevraagd. ‘Heb helaas niets op zak,’ verontschuldigt ze zich. ‘Je weet toch dat je altijd iets van kleingeld bij je moet hebben?’ Hij wankelt terwijl hij haar de les leest. Hij schreeuwt vervolgens iets over Geert Wilders, zingt een aria uit een vermoedelijk zelf gecomponeerde opera en intimideert in het Engels, Frans en Duits.
De mensen duiken één voor één in hun boek of telefoon als de geur van alcohol, psychedelica en wanhoop de coupé vult. Naast hem hangt een beeldscherm met daarop actuele reisinfo en deze boodschap: ‘Voelt u zich onveilig in de trein? Meld het ons.’ Ik sla het daarvoor bestemde telefoonnummer op in mijn telefoon.
‘App jij ze? Of doe ik het?’ vraagt mijn overbuurman als hij ziet hoe de man grenzeloos neerploft naast een jonge vrouw.
Als het meldpunt na het lezen van mijn klacht om een signalement vraagt, gaan we als ware Sherlocks te werk. Binnen enkele minuten zwaait de glazen coupédeur open en houdt een bonkige NS medewerker stil bij de zojuist keurig omschreven man. Op de vriendelijke, doch dringende vraag om medewerking, sluit de man zijn ogen. ‘I have €50.000 in my bankaccount…’ begint hij. ‘Kan zo zijn, maar ik wil dat je je gedraagt, gaat dat lukken?’ De man knikt. De NS bonk verzekert de passagiers dat hij een oogje in het zeil houdt. Bij het eerstvolgende station wordt de man opgewacht door een delegatie van de Spoorwegpolitie. Daar leert men dat de man noch over een geldig vervoersbewijs, noch over een vaste woon- of verblijfsplaats beschikt. In de achtergrond klinken harde grappen van opgeluchte medepassagiers waarin duidelijk niet wordt gedeeld in de meelij die ik desondanks voel.
Hoewel ik lafjes mee bulder met de menigte bekijk ik vanachter het raam zijn krullende geknoopte haar, het dikke eelt boven zijn afgetrapte slippers en zijn bevuilde outfit. Hij lijkt van mijn leeftijd, maar de groeven in zijn gezicht tellen daar jaren bij op . Waar ging het mis met hem? Hoe was zijn reis tot nog toe? Zijn er mensen die zich om hem bekommeren of gaven ze het lang geleden op?
We zaten samen op rang 1 daar in die trein. Toch maakt het collectieve gevoel van eerder die dag noodgedwongen plaats voor de grillen van de individualisering, die als een spookrijder op me af denderen.
En plots voel ik bekommernis.
Om de knopen in zijn haar, om de knoop in mijn maag.