“Je bent zo veranderd.” Lome ogen boven een kleurrijke kimono staren me aan en knipperen pas als ik antwoord. “Ben ik ook,” dacht ik hardop.
“In positieve zin, hoor,” voegt Zus er lief lachend aan toe.
Het is lang geleden, dat we zo tegenover elkaar zaten. Echt sámen waren. Samen écht waren. Samen echt wáren.
En ze zou zomaar eens gelijk kunnen hebben, ze kent me tenslotte al zo lang. Mijn allereerste herinnering met en van haar, ik vijf, zij dertien: Ik had gedreigd de kindertelefoon te bellen, zó boos was ik op mijn moeder. Mijn moeder legde zwijgend het telefoonboek naast de telefoon en was zelfs bereid mee te bladeren naar de letter K. Ziedend stampte ik naar boven. Vanuit mijn bed en door mijn tranen heen zag ik het lieve gezicht van Zus, demonstratief stopte ze een Donald Duck kauwgompje in de zak van mijn badjas, die aan de kledingkast hing. “Stil maar, morgen zie je de wereld weer heel anders,” was de stille tekst achter haar knipoog.
Wijndrinken en saunazitten zou mekaar normaliter niet hoeven bijten, maar de volgorde is wel redelijk tot zeer bepalend. Ik merk dat het me even later nét iets minder kan schelen dat Meester Midlife naast ons in kleermakerszit en met de ruggen van zijn handen op zijn knieën rustend, de barre weersomstandigheden in zijn hoofd zit weg te hummen. Zijn pluizige plasser meewaaiend op de helende buikademhaling. We fluisteren nog zachter dan het gesis van de saunakachel, maar Meester Midlife en de Pluizige Plasser zijn er -terecht- niet van gediend. We playbacken een sorry en praten in gedachten verder. Over wat een eikel hij eigenlijk is en dat ‘ie een stomme ketting draagt en hoe irritant het is dat hij wel mag hummen en wij niet mogen fluisteren. En dat we Willy Vandersteen even moeten contacten over onze suggestie voor een nieuwe titel van een stripboek.
Ik heb me nooit durven wagen aan de discussie over het hiernamaals, energieën en tekenen van het universum. Maar over het bestaan van toeval twijfel ik elke dag een beetje meer. Dat we juist vandaag slaaf-af zijn van onze overvolle agenda’s en halfnaakt door de saunatuin banjeren, is geregisseerd. Dat we kiezen om hier te praten en niet in de drukke wereld daarbuiten, is natuurlijk ook afgesproken werk. Maar de gespreksonderwerpen van vandaag en wat ze teweegbrengen in een familie, zijn dat overduidelijk niet. Ziekte, de spannende dood en hoe dat ongecontroleerd kan sluimeren in je hoofd en hart. De woorden die we wel en niet uitspreken gaan op in de koudewolkjes boven ons gezicht.
“Ge moet oe eigen insmere mee die klaj en dan wachte totdat er stoom uitkomt.” Tot zover de aantrekkelijke inleiding van Henk over een van de acht geurende pakkingen die volgens hem ammaol dezellefde werking hebbe. Gin werking. Ondeugd, die Henk.
Niet veel later bevinden we ons als playdoh poppen, wachtend op de stenen bankjes. Zij heeft met d’r ranke lijfje de helft van de klei in het bakje achtergelaten. Mijn hevige heupen hadden gerust nog een bakje kunnen gebruiken, zeg maar. “Moesten we een knopje indrukken? Wordt die klei nou hard? Jezus, wat duurt dit lang. Héééénk!? O, hij doet ‘t.”
“Denk je dat we stuurloos zijn, zonder ouders?”
“Misschien. Even. En dan weer niet meer.”
Het is even ondenkbaar als walgelijk, dat idee dat ze er ooit niet meer zullen zijn. Ik stop het weg.
De deur zwaait open en legt ons het zwijgen op. Met grote passen passeert hij me weer -zijn löhly löylieënd in mijn gezichtsveld, maar weet hij veel, want beslagen bril- en drapeert zijn handdoekje in de bovenste hoek van de ruimte. Draait zijn witte billen, schampt mijn warrige coupe en laat mij in licht gedesoriënteerde staat links liggen. Van zijn ge-hum krijg ik zowel jeukende neusvleugels als een jeukende ziel. Naast me zie ik schokkende schouders van Zus die piepend een astmatische schaterlach zit in te houden.
Op weg naar huis laten we de ruitenwissers hun therapeutische werk doen. Mijn gedachten voeren me als vanzelf naar een Limburgs wijsheidtegeltje dat ik lang geleden met evenveel naïviteit als bewondering las: ‘Al hub ich niks, as ich mer niks hub’. Dankbaar voor mijn eigen blakende gezondheid neem ik gedwongen afscheid van mijn laatste restje onbevangenheid.
Zus geeft me een knipoog.
Geweldig verhaal weer van jou lief Maartje “genoten “❤️❗️
Eindelijk weer eens hardop gelachen. Bedankt😘
😄🥰