Ik liep na mijn slapeloze slaapdienst op mijn tenen door de gang langs de slaapkamers, verlangend naar nog wat extra stilte voor de storm. De kinderen die op de GGZ behandelgroep waar ik werkte waren opgenomen, hadden ieder hun eigen kamer met hun eigen spulletjes. Op het prikbord boven hun bed hingen goed gelukte tekeningen, een kaart met lieve woorden van oma en daarnaast de piemel die men daar uit recalcitrantie op had getekend.
In de keuken opende ik boven het aanrecht de rood met oranje geruite gordijnen. De cactus die zich daarachter bevond bleef met één van zijn stekels haken aan het gordijn, waardoor ‘ie van de vensterbank donderde. De doodgewone reflex om iets op te vangen als het valt was in deze nogal een jammerlijke. Nog voor het ontbijt zat ik cactusstekels uit mijn handpalmen te plukken.
In de donkere gang zag ik haar het toilet op rennen. Het achtjarige meisje dat de week daarvoor het gereedschap van een elektricien had gejat en dagenlang in het geniep op uiterst onhandige momenten in het hele gebouw de elektriciteit uitschakelde. In diezelfde week plaste ze uit nijd op de grond. Toen mijn collega haar een dweil overhandigde om het op te ruimen, liet ze de dweil in de urine vallen en gooide die achter zich over het hoofd van mijn collega. En nu zat ze bovenop het wc hokje de complete voorraad toiletpapier uit te rollen.
Ik ontmoette in mijn loopbaan als sociotherapeut talloze kinderen en jongeren bij wie niets vanzelf leek te gaan. Juffen en meesters werden gek van ze, ouders boos en uitgeput.
Tijdens een van mijn stages zo’n krappe vijfentwintig jaar geleden, werden ze nog oneerbiedig aangeduid als ZMOK. Zeer Moeilijk Opvoedbare Kinderen. Als ik destijds over deze kinderen vertelde werd er in mijn omgeving met ongeloof gereageerd. Mijn vader was er nog het stelligst over. “Geef ze mij maar eens een week, die kids heb ik zó op de rails,” was zijn eenzijdige mening. Naar een oorzaak werd niet gevraagd. Naar het waarom evenmin.
Zijn kroon wiebelde een beetje. Een grote papieren vier pronkte boven zijn krijtwitte snoetje. Zijn glimlach was net zo ontwapenend als confronterend. De tanden in zijn mond waren stuk voor stuk gitzwart. “Verslaafd geboren,” zei mijn stagebegeleidster er droogjes over. Zijn moeder, volledig afhankelijk van heroïne toen ze het kind in haar buik droeg, was enkele dagen na zijn geboorte bezweken aan hartfalen. Moederloos en met een pa die nergens te bekennen was, moest zijn leven nog beginnen.
Het was zijn eerste schooldag en mijn laatste stagedag. Voor die gelegenheid vroeg ik mijn ouders me einde dag op te halen. Aan mijn hand stapte de vierjarige de parkeerplaats op, waar ze me opwachtten. Mijn ouders, beide grote kindervrienden, bleken nauwelijks opgewassen tegen de lege blik van het vierjarige jochie. “Mag ik jouw hand?” vroeg hij mijn pa, terwijl hij zijn zwarte tandjes bloot lachte. Ik hoorde mijn vaders hart breken.
Naar de oorzaak heb ik niet gevraagd. Naar het waarom evenmin.
Mijn hart breekt al als ik dit lees 😢
❤