Ik was veel te vroeg met alles. De kinderkamer was al weken klaar, het geboortekaartje uitgezocht en de jongens- en meisjesnaam veilig opgeborgen in het hoofd waar ik voortdurend mee in de wolken liep.
Benieuwd liepen we achter haar aan. Ze liet ons alle vertrekken zien van het knusse kinderdagverblijf. De eigenaresse, het beste te beschrijven als een no nonsense vrouw met het meest warme hart, droeg haar enthousiasme over op ons en eenmaal buiten wisten we: Hier gaat ons kleintje straks naartoe.
Ook ons kindje was veel te vroeg met alles. “Heeft geen schijn van kans,” waren de pijnlijke, maar duidelijke woorden van de kille echoscopiste. Zo gerijpt als mijn moedergevoelens, zo ongerijpt waren zijn longetjes.
Met natte wangen en een vaag gevoel van falen schreef ik haar een e-mail over ons kindje dat het niet had gered.
“Jeetje wat jammer, ik wens jullie heel veel sterkte samen.
(ik laat de inschrijving staan, ik hoor wel van jullie als het zover is..)” waren de vertrouwensvolle woorden waarvan ik niet wist dat ik ze zo nodig had.
Toen ik jaren later met onze kersverse baby de trap opliep voor zijn allereerste oefendagje, was het de brede glimlach van Linda die datzelfde gevoel van vertrouwen weer bij me opriep. Ik kuste zijn met Zwitsal doordrenkte haartjes en begroef mijn neus in zijn spekkige nekje bij wijze van dramatisch afscheid. Met elke traptrede naar beneden zakte mijn hart een beetje meer naar mijn maag. In de auto liet ik mijn tranen de vrije loop. Eenmaal thuis zat ik verloren op de bank. Hoe kwam ik in Godsnaam deze dag door? Tegen twaalven belde ik Linda. “Hij doet het voorbeeldig!” En ik haalde opgelucht adem.
Onze twee kinderen groeiden er op. Jarenlang genoten ze van Eppie, Beppie en Charlie. Eendjes kijken tijdens een wandeling in de meerpersoons kinderwagen. Soep eten waarvoor ze thuis hun neus ophaalden. Voorlezen uit het hilarische Jakkie Kakkie. De zomerse stoep verven met kwasten en water. Het maken van knutsels voor alle belangrijke gelegenheden. Het moederdaglied, het vaderdaglied, het koningsdaglied, het fruitlied, het smaak’lijk eten lied. En dan die heerlijke bosdag, voor dat fijne Cumbaja gevoel.
De zomervakantie is aangebroken. De twee Blonde Broers lopen tot tien uur in hun pyjama, tuimelen over elkaar heen op de bank, bouwen hutten met behulp van mijn dure plaids en maken de eerder zo serene en opgeruimde woonkamer in no time tot een veelkleurige warzone van speelgoed en knuffels. Ik zit verloren op de bank. Hoe kom ik in Godsnaam deze dag door?
Alsof hij het aanvoelt, laat hij zich zakken op mijn schoot en pakt mijn hoofd met twee handen beet. Hij drukt zijn neus zo hard tegen de mijne, dat het lijkt of hij recht mijn ziel in turen kan.
“Morgen ga je voor de allerlaatste keer naar de Vlinder Villa, je gaat afscheid nemen,” zeg ik, misschien omdat ik het zelf ook nog niet helemaal geloof.
“ ’s Jammer hè, mama?”
“Best wel.”
“Maar ik ben al een grote jongen, hoor! Ik ga al naar de basisschool!”
“Je bent veel te vroeg met alles,” fluister ik lafjes als ik een traantje wegpink.
“Jij bent ook een grote meid, mama,” besluit de bijna Vlinder Veteraan.