Ik zat bovenop het aanrecht. Ik zag vrouwen met witte schorten roeren in grote ketels. De geur van roomboter en bouillon drong mijn neus binnen. Mijn tante keek me lieflijk aan en stopte me zo nu en dan wat lekkers toe, zoals een heerlijk aspergepuntje. Als het eten werd uitgeserveerd, was de spanning om te snijden en maakte ik dat ik wegkwam.
In de zaal kroop ik achter de bar. Op het teken van de barman mocht ik enkele glazen spoelen. Boven mijn hoofd sopte ik de glazen over de natte, witte borstels. Het zojuist getapte biertje mocht ik afschuimen met de plastic spatel. Met een zakje chips en een glaasje cassis vervolgde ik mijn weg de zaal in. Mensen dansten, rookten, lachten. Op het toilet zag ik vrouwen met toupeerkammen, blauwe oogschaduw en rouge in de weer. Op het podium verzorgde Duo Difference de muzikale omlijsting. Tussen twistende benen en polonaisende knieën vond ik mijn weg naar buiten.
Waar eerder de mensen, beschonken en voldaan, hun weg vonden over de kiezelparkeerplaats, sta ik nu, vierendertig jaar later. Zaal Derckx, behorende tot mijn familie, heeft plaats gemaakt voor een basisschool, appartementen en een gemeenschapsruimte. Het huis van mijn oma, dat eerder het eerste thuis van mijn ouders vormde, de kauwgomballenautomaat aan de muur om de hoek, de snackbar die mijn ouders als zestienjarigen runden, het mooie witte schoolgebouw waarachter ik ooit mijn eerste stiekeme sigaretje rookte. Het behoort allemaal tot een zachtzoet verleden.
Het nieuwe bouwproject negeerde ik. Als ik er langsfietste keek ik steevast een andere kant op. Het deed me pijn te zien dat al die herinneringen afgebroken werden, alsof het er nooit toe had gedaan. Toen ik die gedachte met mijn vader deelde, lachte hij er smakelijk om. “Alsjeblieft, zeg. Het zijn maar stenen.” Mijn vader, die niets had met sentimenteel geklets, bewaarde niet meer dan een kleine selectie herinneringen in zijn hoofd en in zijn hart. Daar deed geen groepje gebroken bakstenen iets aan af.
Als ik de straat en mijn verleden uit loop, stap ik als vanzelf mijn toekomst in. Verderop liggen de bakstenen klaar. Ons nieuwe huis wordt op dit moment gebouwd op een steenworp afstand van waar ik ooit op dat aanrecht zat. Mijn vader, een opzichter met een hoofdletter O, legt er verdere benodigdheden klaar. Vanuit het houtskeletbouwproject dat in rap tempo op ons droomhuis begint te lijken kijk ik uit op de Swartbroekse landerijen. Onder de groene hoede van bosgebied de Krang, doemt onze nieuwe horizon op.
Zwijgend loop ik naar de plek waar binnenkort onze gloednieuwe keuken staat. Ooit zet ik mijn kinderen op dat aanrecht, kijk ze lieflijk aan en stop ze wat lekkers toe. Ooit kijk ik vanaf de zijlijn naar hoe zij hun nieuwe herinneringen maken. De Opzichter komt stilletjes naast me staan. “Wordt een prachthuis,” belooft hij me als we samen de verse, houten pijlers van onze toekomst bekijken. Zonder woorden kijken we uit naar ons nieuwe ‘Ooit’. Met een hoofdletter O.