Als Man en ik woorden hebben, is dat vaak omdat ik bewust of onbewust op een pijnpunt druk. Een pijnpunt van mezelf, eentje van ons samen, of eentje van hem. Die woorden duren overigens nauwelijks langer dan een minuut. We vinden vervolgens, soms in stilte, soms met kleine woorden, of met een simpel appje, de weg naar elkaar terug.
In die stilte klinkt een wederzijds begrip en groei, die we, soms uren later, bezegelen met een kus, een grapje, of een mep tegen mijn achterste. Hoe dan ook, we weten, dit was even nodig, dit hoort erbij. Want we doen het samen.
Diegenen die dat gaandeweg leren, zijn de Blonde Broers. De Peuter is er een die veel weet, voelt en merkt, en er sinds kort ook woorden aan geeft. De Kleuter observeert in stilte en omdat zijn moeder graag brutale (verduidelijkings)vragen stelt-, zelf ook graag de nodige vrijpostige verbaliteiten gebruikt. Confronterend, maar vooral welkom. En dat laatste wil ik hem laten voelen.
Daarbij is het belangrijk om hem ook regelmatig te begrenzen. Want niet in elke situatie is dat gepast en niet elk mens heeft daar altijd zo’n ontzettende zin in.
Dat vergt onder andere aan- en invoelen. Iets dat vaak makkelijk aan gevoelige vrouwmensen toe te vertrouwen lijkt. Aan de andere kant is er in mijn geval (de) Man, die het geheel pragmatisch en vooral down to earth houdt. Een magische combinatie, als je elkaar niet onder de voeten loopt.
Nou loop ik doorgaans mezelf en daarmee de ander nogal eens onder de voeten. Iets dat in mijn optiek net zo hard aan de gevoelige vrouwmensen toe te vertrouwen is.
Zo stond ik van de week in de keuken, me keihard te bemoeien met het maaltje dat Man bereidde. Hij had in de pan alles verwerkt wat ik hem – al jaren met verve- toespeel als zijnde ‘kennis’. Veel groene groenten, weinig geraffineerde suikers. “Je moet dan dus straks geen ranja bij de yoghurt doen, hoor, als toetje, dan kan je net zo goed snoepgoed geven.” Ik hoopte daarmee de boel te completeren, maar de hypocrisie droop daar natuurlijk als een malle vanaf.
Hij had kunnen zeggen dat hij me de dag ervoor de smarties uit vier doosjes in rap tempo naar binnen had zien werken. Hij had kunnen zeggen dat ik de Parmezaanse kaas in stukken van drie centimeter in mijn salade doe. Hij had ook kunnen benoemen dat ik onlangs al een gehaktbal uit het menu had aangevreten alvorens de stamppot de gedekte tafel bereikte. Maar dat deed hij niet.
Liever vatte hij het samen in één zin. “Dankjewel voor je waardevolle bijdrage, voedselgoeroe.”
Woest. Ziedend. De opgekropte emoties naar keuze glipten een klein beetje naar buiten. Dus hadden we acuut een fluisterdiscussie met iets meer decibel dan waar fluisteren om bekend staat, en waarvan de consumptiedruppels in de inmiddels slap gestoomde groenten waren opgegaan.
De Peuter kwam daarop met een luidruchtige versie van OLIFANTJE IN HET BOS onze bloednodige discussie overstemmen en vervolgde zijn zang met een zelfbedachte aria genaamd “Stop Hou Op”.
De Kleuter hing tegen de deurpost, een speeltje in zijn handen draaiend, en peuterde daaropvolgend nog wat in zijn linker neusgat. “Jij bemoeit je altijd met het eten dat papa kookt, dan moet jij volgende keer maar gewoon zelf koken,” luidde zijn kleuterachtige bijdrage.
“Fijn dat je hebt gekookt,” vond ik hardop met een kus op Man’s wang. “Graag gedaan, Sonja Bakker.” De mep tegen mijn billen was het enige zetje dat ik nodig had om met de huppelende Blonde Broers in alle tevredenheid de tafel te dekken.