“Mama, wat wil je het allerliefste voor Moederdag?” Onze blikken treffen elkaar in de binnenspiegel. “Dat jij en je broertje lief voor elkaar zijn.”
“Shit,” verzucht hij. “Dat is niet te koop.” Nog geen vijf minuten daarvoor had ik ze vanachter het stuur uit een achterbankse houdgreep getierd, waarbij de dikke teen van de een bij de ander in het neusgat zat, waarna die op zijn beurt zijn melkgebit in het bovenbeen van zijn broer zette.
Door dat soort kindercommotie ben ik geregeld dankbaar voor mijn comfortabele badkamer en dan met name het hemelse slot op de deur en het rustgevende uitzicht op de achtertuin vanaf het toilet.
“Ik moet zo nodig plassen, mama!” “Ga maar even beneden!” probeer ik. “Maar daar zit papa al.” Dan wordt het eerst zo rustgevende uitzicht ruw verstoord door twee rennende blonde broers, waarna onder de kersenboom de jongste zijn broek op de enkels laat vallen en opgelucht begint te plassen. “Je moet sturen! Stúren!” klinkt het dringende advies van zijn oudere broer die het tafereel met lede ogen aanziet. “Ah, nu is alles nat!” jammert de jongste en met een behendige zwiep lanceert hij de natte onderbroek op de laagste tak. Ik hoor ze even later gierend tegen hun vader vertellen wat er gebeurd is. “Beter een onderbroek in de kersenboom, dan een kersenboom in de onderbroek,” is zijn ondoordachte bijdrage.
“Je mag pas beneden komen als ik je roep!” Ik hoor gekletter van borden en bestek als ik ongedurig op de overloop mijn betweterige bemoeienis sta uit te stellen. Als ik dan eindelijk de deur mag openen doen ze zij aan zij een lieflijke versie van het Moederdaglied. “Getelificeerd, mama,” pruttelt de jongste blonde broer. Op tafel, die door beide feestelijk is gedekt, ligt op mijn bord een broodje met vier centimeter chocopasta en een glas melk ernaast. De groep drie-er overhandigt me een ingepakte kaart. Even dwaal ik af naar de kleuterschool. Mijn tafeltje grensde aan dat van drie andere kleuters. ‘Schilder je mama zoals ze is’, had de juf ons gezegd. Omdat ik geen enkele verfkleur kon corresponderen met haar huidskleur, kreeg mijn moeder een groen gezicht en blauwe handen. Ik had er een druppelende kraan, een emmer en een poetslap bij geschilderd, omdat mijn moeder in mijn beleving altijd aan het schoonmaken was. “Jij hebt een rare moeder”, vonden mijn klasgenootjes. Het feit dat ondanks dat, mijn moeder het schilderij met grote trots had ingelijst en op een prominente plek in de keuken had opgehangen, had mijn eerdere teleurstelling acuut doen vervliegen.
Ik pak het uit, voorop een getekend familieportret. De blonde broers, hun armen over elkaars schouders en twee breed glimlachende blauwe en groene ouders erachter. De binnenkant versierd met woorden als “Lieve mama, jij bent de beste, onze vriendschap is niet stuk te krijgen.” Een stevige, wederzijdse omhelzing volgt. ‘Dit is inderdaad niet te koop’, bedenk ik me als ik een gelukzalige hap uit de chocopasta met brood neem.