Soms heb ik het ‘s nachts drukker dan overdag. Zo was ik ooit spreker op mijn eigen begrafenis, vloog ik op eigen kracht over de Big Ben en had ik seks met een panfluitende Peruaan in ruil voor een gehaakt enkelbandje. Een wekelijks terugkerende droom is die waarin ik door hotelgangen ronddwaal. De lift en het trappenhuis brengen me steeds naar de verkeerde etage en de uitgang vind ik vrijwel nooit.
Niet heel gek dus dat ik ‘s ochtends geregeld licht gedesoriënteerd ontwaak en daar dan tot diep in de ochtend van moet bijkomen.
Zo deed ik vannacht de deur open naar de nineties. Daar zaten ze allemaal bij elkaar in één kamer, mijn exen. “Dat moet een behoorlijke balzaal zijn geweest,” was de overbodige bijdrage van Man toen ik hem erover vertelde.
Van zoveel emotioneel geweld wilde ik de deur prompt dichtgooien, maar de deur leek samen met mijn vocabulair verschwunden.
Licht aarzelend betrad ik de muisstille kamer. Sommigen van hen hadden geen gezicht, anderen keken me boos of juist begeerlijk aan. Een van hen opende het verbale vuur en verbrak daarmee de ongemakkelijke stilte. Waar is de baby!?, schreeuwde hij. “Welke baby? Ik weet niet…,” probeerde ik nog. “Kreng,” beet de ander mij toe. “Laat haar met rust,” zei weer een ander terwijl hij een warme arm om me heen sloeg. Met een vluchtige zoen verliet hij de ruimte. De donkerblonde jongen in de hoek van de kamer die al die tijd naar een kale muur had zitten staren had nog niet gereageerd op het geheel. Verlangend naar een respons legde ik een hand op zijn schouder. Hij keek me verschrikt aan. “Ken ik jou?” Zijn woorden staken me. Ik werd ervan wakker in een poeltje zever.
“Je bent duidelijk op zoek naar vergeving en ‘closure’. Het is goed om geen oud zeer mee je toekomst in te nemen.” De online dromen expert die ik in lichte paniek om een consult vroeg, kijkt me vanaf mijn beeldscherm ernstig aan.
Ik klap de laptop dicht en stuif de kelder in naar de vier grote dozen met foto’s, brieven en andere herinneringen. Ik stuit op een kiekje van een donkerblonde twintiger, de twee vriendelijke ogen vormen het stralende middelpunt van zijn verder puntige gelaat. Zijn lange lokken rustend op zijn gebruinde schouders. Achterop een snel genoteerd telefoonnummer met de begeleidende tekst: “Als je je ooit bedenkt…” Mijn hart klopt in mijn keel op het ritme van de beltoon. “Met Linda!?” klinkt het vrolijk. Ik vraag naar hem. “Zegt me niets,” verzekert ze me. “Mij eigenlijk ook niet meer,” realiseer ik me opgelucht als ik de verbinding verbreek.
Dan valt mijn oog op het houten kistje dat ik tien jaar geleden voor het laatst in mijn handen had. Enkele foto´s doen me op de grond zakken. Een baby, donkerroze van kleur. De oogjes gesloten, het hartje gestopt. Ontelbaar veel kaarten, ik lees er een paar. Ik kus zijn hoofdje. Ik huil. En huil nog harder. Dan nog een beetje.
Die nacht dwaal ik door de hotelgangen. Ik betreed het trappenhuis. Onder aan de trap een koude, stalen deur. Met ongekende kracht duw ik de deur open. De zon omhelst me als nooit tevoren.