De modderbruine vlakte rondom de trampoline verloor het langzaamaan van de pluimpjes groen ontstaan uit het vers ingezaaide gras. De springende hoofden van de Blonde Broers sierden mijn uitzicht. Met een lome glimlach achter mijn laptop tikte ik de to do’s van mijn lijst waarna plots het oudste blonde hoofd voor het raam opdook. Hij zwaaide, wees, panikeerde. Achter hem zag ik de jongste Blonde Broer op de grond liggen. Huilend, gillend, grijpend naar zijn hoofd. ‘Wat is er gebeurd?!’ schreeuwde ik naar mijn oudste. ‘Ik wéét het niet, mama! Ik keek even niet en opeens lag hij daar!’ ‘Ik heb pijn!’ jammerde de jongste en greep opnieuw naar zijn hoofd.
Eenmaal binnen op een stoel bouwde het jammeren zich op naar krijsen. ‘Mama! Ik zie niks meer!’ Hij zocht mijn ogen met die van hem. ‘Alles komt goed, broertje, echt waar, beloofd, alles komt goed.’ Hij zocht mijn ogen met die van hem terwijl hij wreef over het slappe ruggetje van zijn kleine broer. ‘Wacht hier op oma, ze is onderweg. Ik ben zo snel mogelijk terug.’ Ik plantte een kus op zijn mond, griste mijn tas en sleutels van het aanrecht en legde het kleinste blondje in de auto.‘
Heeft u een spuugbakje?’ Ze zocht voor mijn gevoel minutenlang. Eenmaal terug in de wachtkamer lagen de plassen maaginhoud al om hem heen. ‘Nee, ik vind het er niet goed uitzien, ik stuur je door naar het ziekenhuis,’ besloot de huisarts niet veel later. ‘Néé!’ huilde de kleine. ‘Ik ben bang voor het ziekenhuis!’ ‘Kom, ik begeleid jullie naar de auto,’ knikte de huisarts.
Hij viel naast me in slaap, liet zijn hoofd rusten op de strakgetrokken autoriem. Zijn handje in de mijne. Ik kneep erin. ‘Bel Michiel,’ beval ik mijn auto. ‘Hey!’ klonk het immer vrolijk door de speakers. Gevolgd door een strak gesproken ‘Ik kom er nu aan,’ nadat hij hoorde wat er was gebeurd.
‘Hij zal een nachtje moeten blijven ter observatie,’ sprak de vriendelijke kinderarts. ‘We gaan zo een scan maken. Ze kunnen meestal veel hebben hoor, die koppies, maar voor de zekerheid…’ Ze aaide hem zachtjes over zijn bol en verdween achter de schuifdeur.
‘We gaan even een foto maken van je hoofd, jongen! We leggen je even op een andere bank, en dan schuift het twee keer op en neer. Blijf maar lekker liggen, vriend.’ De liefde waarmee ze hun werk verrichten, vertederde me, zo tussen de bangige momenten door.
Nauwelijks wakker te krijgen, lag hij even later in zijn ziekenhuisbed. Van de lieve verpleegkunde Malika kreeg ik een kop dampende thee. Ik slenterde de rustige gang op. Witte pakken met witte klompen liepen in en uit kamers. Er werd zacht gepraat. Aan de muur hing een whiteboard met daarop de aanwezige zorgmedewerkers van het Vrouw-Moeder-Kind Centrum. Een van hen viel me op. Ik kende haar. Van viereneenhalf jaar geleden.
‘Ik? Ja ik zou heel graag een kindje willen, maar ik heb nog geen vriend.’ Ze haalde haar schouders op. Haar groene ogen onder een donkerblonde pony, haar fluweelzachte huid en stem. Ze was om van te dromen. Ik vond het dan ook onbegrijpelijk en pijnlijk te horen dat ze zelf nog geen moeder was. En bewonderenswaardig dat ze dit werk kon doen. ‘Alle kindjes die ik ter wereld breng hebben een speciaal plekje in mijn hart,’ verzekerde ze me toen ze de klittenband van de bloeddrukmeter om mijn arm los trok. ‘Als je zou moeten schatten? Hoe laat zou ik dan bevallen?’ vroeg ik haar liefjes, mijn ongeduld verdoezelend. ‘Moeilijk te zeggen, het is nu half elf… Ehm… Zo tegen de avond ergens?’
Rond het middaguur belde ik mijn moeder. ‘Hij is er! En hij drinkt!’ We huilden samen terwijl ik hem dicht tegen me aan drukte.
‘De scan ziet er prima uit,’ klonk het gelukzalig uit de mond van de kinderarts. ‘Hij krijgt zo wat te eten, als hij dat kan binnenhouden en hij is goed bij, mag hij wat mij betreft mee naar huis.’ Malika deelde zichtbaar in onze blijdschap en smeerde heerlijke bammetjes voor hem.
Rond het middaguur belde ik mijn moeder. ‘Hij is er weer! En hij eet!’ We huilden samen terwijl ik hem dicht tegen me aan drukte.