“Doen we surprises? Pub quizje wellicht een leuk idee? Wie maakt het programma voor deze kerst?’, typte hij. Die zwarte humor beantwoordde ik met een aangeklikte middelvinger. Ik had even daarvoor namelijk al met exact diezelfde openingszin een familiegroepsapp-gesprek geopend en kreeg daarop onmiddellijk de vraag van mijn broer of ik allergisch ben voor vrije tijd, of zo.
Het slechtst bewaarde geheim over mij is dat ik dol ben op reuring, invulling, opvulling. Volgens mijn familie kwam ik eenenveertig jaar gelee dan ook zo ongeveer als een circusdirecteur de wereld in gewandeld. Breed lachend, met de handen en kin omhoog, langs de gehele rondte van de circuspiste, op zoek naar aandacht en applaus. Tot groot afgrijzen van mijn broer, de extraverte introvert, zette ik jaren later op de uitnodiging van onze intieme, enkel voor directe familieleden georganiseerde huwelijksdag, de volgende zin: ‘Voordrachten liever ná de ceremonie.’
In een gezin van vijf is het blijvend aanpassen geblazen. Er moet plaats zijn voor allerhande types, gevoelens en belevingen. Met moed, zweet en tranen proberen we te voorzien in dat ambitieuze gedachtengoed. Als jongste uit ons gezin ben ik misschien ook wel de laatste die zich ‘de kunst van het accepteren en/of loslaten van wat is’ eigen maakte.
Een ruim twintigjarige loopbaan binnen de psychiatrie heeft op een bijzonder intensieve manier aan dat proces bijgedragen. Ik werd er vanaf mijn twintigste moedwillig klaargestoomd om mezelf te doorgronden. Waar de meesten van mijn leeftijdsgenoten weleens te diep in het glaasje keken, keek ik te diep in de spreekwoordelijke spiegel. Ik betrapte mezelf zeer geregeld op zodanig ernstige zelfanalyse, dat deze het zien van het goede in mijzelf én de ander soms totaal overtroefde.
Tijdens het hoogtepunt van die jarenlange vervloekte zelfanalyse hield ik de spiegel ook ongevraagd op voor anderen. Mijn pa, op dat punt in zijn leven ongetwijfeld zijn eigen midlifecrisis net te boven, beantwoordde dat gepeupel dan met een vastberaden ‘Zo ben ik nou eenmaal, blijkbaar.’ Als door een wesp gestoken hield ik de spiegel dan nóg dichter bij zijn neus. ‘Misschien moet je me maar accepteren zoals ik ben,’ luidde zijn stevigere repliek. En zo werd ik meer dan eens, mopperend naar de tekentafel des levens teruggestuurd, mezelf hardop afvragend wanneer anderen dan ook míj gingen accepteren zoals ik ben. ‘Dat gebeurt ook heus wel, je wil het alleen niet altijd zien,’ zei mijn man er in het voorbijgaan over.
Ter voorbereiding op onze jaarlijkse familie kerstvakantie haalde ik van de week de koffers vast van zolder. Een opgevouwen briefje waaide op de grond. Ik vouwde het tweeëntwintig regels tellende, zelfgeschreven gedichtje van mijn broer open, voorgedragen op onze bruiloft en waarover ik maanden later leerde dat hij er duizend doden had gestorven om in die drukkende belangstelling te staan.
“Ik ben niet allergisch voor vrije tijd, ik ben gewoon dol op lachen en samenzijn met jullie. Daar ben ik echt weer aan toe,” appte ik terug. “Ja, precies, ik ook. Daar hebben we toch helemaal geen programma voor nodig?” typte hij. Die essentie beantwoordde ik met een aangeklikt hartje. Zo ben ik nou eenmaal, blijkbaar.