Als moeder sta ik soms doodsangsten uit. Bang om ze kwijt te raken, bang dat ze mij kwijtraken, of bang om mezelf kwijt te raken. Dat is deels te wijten aan de stem in mijn hoofd die vierentwintig uur per dag, elke keuze die ik maak bekritiseert of bevraagt. Sommigen noemen het De Interne Criticus, Demonen, Het Geweten. Ik noem het fenomeen gemakshalve ‘Mijn Moeder’.
Ik ben gezegend met de liefste moeder die alles voor me over heeft en het zorgen vóór en zorgen maken óm als geen ander beheerst. Zo heeft ze al haar schijtbroekerigheid, die zij op haar beurt vermoedelijk erfde van haar geweldige en overbezorgde vader, aan mij afgeveegd. Als ze ontdekt dat ik op ons vakantieadres ga zwemmen met haar nog zwemdiplomaloze kleinkoters trekt ze met gemak een intern laatje open waarin ze alle nieuwsberichten van de afgelopen twintig jaar die gerelateerd zijn aan ongelukken met kinderen in zwembaden heeft bewaard en gunt ze mij telefonisch een samenvatting daarvan.
Ik creëerde mede daardoor al vroeg in mijn leven De Reling van Vermijding waar ik naar grijp als situaties spannend dreigen te worden.
Mijn man beschikt in verminderde mate over deze reling. Hij heeft er gewoonweg geen. Vindt dat ik mijn schijtbroekerigheid aan onze kinderen afveeg. Toch sjokt hij onder een luid gesist ‘Jij ziet ook niks’ naar de jongste Blonde Broer als deze op de rand van het diepe balanceert, terwijl ik met samengeknepen ogen en billen de reanimatie én een naderende echtscheiding visualiseer.
Ik heb me daarom zojuist naar de frisse stenen zwembadtrap begeven. Gezicht in de Franse zon, ellebogen op de tweede trede, en de gebruinde benen en gelakte teennagels voor me uit.
De Blonde Broers spetteren om me heen. De jongste werd gisteren drie. Dat vierden we met Franse kaas en een cartoontaart uit de plaatselijke supermarcheé. En nu drijft hij, gehuld in een zogeheten Puddle Jumper, met ongepaste arrogantie het hele zwembad door. Als ik me binnen een straal van één meter van hem bevind roept hij me een hysterisch ‘IK KAN HET SELLUF’ toe.
Van de zijwaartse salto’s van de oudste Blonde Broer krijg ik het op mijn heupen. Creatief met kurkjes zie ik hem met opgetrokken knieën en twee handen erom gevouwen doodenge watermanoevres beoefenen.
Man drijft als een ondeugende haai naar me toe en kust me op mijn mopperende mond. “Wat doen ze het goed hè, die makkers van ons?” Door het 57e bommetje van de oudste Blonde Broer gaat de jongste onder water. Hij proest, kokhalst, panikeert, huilt en kijkt mij verwachtingsvol aan. Mijn Moeder en Man maken intern ruzie. De Reling is een meter van me verwijderd.
“Was je even aan het duiken!? Wat knap!” zeg ik. Ik kijk hem lachend aan en dring voorzichtig de ikkanhetsellufstraal binnen. Hij wrijft zijn tranen weg, zijn twijfelachtige blauwe ogen doordringen de mijne. Met zijn wangen en hartkloppingen tegen die van mij, Man pal achter me en de oudste Blonde Broer op mijn heupen, blijf ook ik dichtbij mezelf.