We trapten dit jaar af met wintersport in Winterberg. Hoe die combinatie van woorden als winter, berg en sport voor zóvelen puur genieten is, kan ik moeilijk begrijpen. Na vijf tranenrijke skivakanties besloot ik namelijk jaren geleden dat, door de cocktail van mijn teleurstellende sportmotoriek, alsmede mijn angst voor vallen, snelheid en hoogtes, het doek moest vallen. Schluß. Op mijn vijfde stond ik voor het eerst op de latten. Het schuim aan de binnenkant van mijn knalroze goggles was drijfnat. Niet van zweet, noch van sneeuw, maar van bozige, bangige tranen voor hellingen van pak ‘m beet zeven procent. Het afzettingsnet was mijn beste vriend en mijn moeder daarachter met een neplach en opgestoken duim. Toen ik na les drie tegen iedereen die het horen wilde opperde dat ik de dag erna een snipperdag ging nemen, vond mijn moeder het welletjes. Ik herinner me schnitzels op toast en een houten slee. De latten heb ik die hele vakantie niet meer gezien. Door de jaren heen vergaapte ik me aan vrienden waarvan sommigen met hun ellebogen in de berg een afgrond trotseerden. In een bedroevende poging ze bij te benen droeg ik peperdure outfits en oefende ik vooraf een hele tienritten kaart lang op een Zuid-Limburgse indoorskibaan. Maar in de buitenlandse bergen kwam het nooit verder dan laffe ploegbochten om naarstig te voorkomen dat ik boven de 5 km/u uitkwam. Jarenlang droomde ik over snowboarden in de crispy sneeuw, snijdende wind op mijn wangen, met een koud biertje in de zon tot besluit. Om telkens hevig teleurgesteld over mijn eigen perfectionisme te ontwaken. Omdat ook mijn man het snowboarden prima beheerst, ging onze oudste zoon voor het eerst mee. Met mijn neplach en opgestoken duim stond ik langs de kant. Hij schudde lachend zijn hoofd als reactie op mijn ‘voorzichtig’ en ‘kijk uit’. Rechtsonder me lag zijn jongere blonde broer sneeuwballen te eten. ‘Als je maar niet denkt dat ik dat óóit ga doen,’ waarschuwde hij me, toen hij zijn broer en pa in de laagstaande Sauerlandse zon zag vertrekken. ‘Sleeën dan?’ Ik had het houten exemplaar voor de gelegenheid afgestoft. Na een kwartier geploeter stonden we bovenaan een helling van pak ‘m beet zeven procent. Ik liet me zakken op de slee, en met zijn kruin onder mijn kin zetten we ons af. Met vier voeten in de lucht, een snijdende wind op onze wangen vlogen we al entschuldigungend naar benee. Net voor de afgrond lieten we ons schaterend vallen in de verse sneeuw. We aten schnitzel op toast, en ik nam een slok van een koud biertje in de zon tot besluit. De hoge lat heb ik de hele vakantie niet meer gezien.
