Ik open het slaapkamerraam en zie hoe een spin even nietsvermoedend als dapper zijn web aan het herstellen is. De tuin, eerder wekenlang gehuld in legerprint kleuren, ligt er voor het eerst zonovergoten bij.
In mijn linker ooghoek zie ik hoe twee mollige kleuterarmpjes zich over de vensterbank vouwen en Zoonlief die zijn hoofd er dromerig op laat rusten. Samen kijken we de nieuwe situatie stilzwijgend aan. De songtekst van mijn gemoed is afkomstig uit de film Frozen. Geluidloos klinkt het:
‘De ramen gaan open en kijk die deur, de hele hal heeft nu al veel meer kleur en kijk we hebben zelfs een feestservies. Te lang was dit een lege hal, in onze balzaal nooit een bal, eindelijk waait hier een frisse bries. En er komen echte mensen, da’s even wennen misschien. Maar, wauw, wat heb ik daar naar uit gezien!”
Hoewel ons huis is voorzien van een koninklijk natuurrijk uitzicht, het lijkt in niets op het paleis waar Elsa zich uit bevrijdt. Toch kan ik haar voelen. De hang naar vrijheid, als je die al zo mag noemen, is er wel degelijk.
Ik schaar me echter niet onder de groep die gebukt gaat onder FOMO (Fear of Missing Out). Ik heb me namelijk altijd meer thuis gevoeld bij de steeds groter groeiende groep mensen die ‘lijdt’ aan JOMO (Joy Of Missing Out) Ik vind het heerlijk vanuit mijn eigen luie stoel te denken aan de vollopende terrassen en de hutje mutje types in het pretpark. Ik schud mijn hoofd bij festival aankondigingen die zich voorbereiden op duizenden bezoekers terwijl ik thuis een biertje open trek. Ik was verdomme net gewend aan de twee armen afstand van elkaar, kende mijn postbezorger eindelijk persoonlijk, en had zelfs geleerd een omhelzing te vervangen door woorden. Ik moet wennen aan het oude normaal. Maar hoe normaal ben ikzelf nog? Ik ben bang het flirten te zijn verleerd. Ken ik de danspassen van het leven nog wel? Als een dief in de nacht neemt Covid-19 in zijn capitulatie mijn laatste restje knowhow met zich mee. En ik sta als genageld aan de grond.
Plots klinkt er muziek uit de woonkamer. De funky motown vindt zich een weg via de trap, over de overloop, onze slaapkamer in. De spin in het web vervolgt zijn weg ongestoord en zelfs de puntige schaduwen in het gras lijken ineens vriendelijker. Zoonlief knipt zijn vingers op de maat en wenkt me met zijn ondeugende hoofd. “Ik ruik pannenkoeken!” roept hij verheugd terwijl hij de traptreden af danst.
Als vanzelf dender ik achter hem aan. Mijn heupen versoepelen mee met de maatregelen. Het is Diana Ross die me langzaam nadert: “I’m coming out, I want the world to know, got to let it show.”
Beneden tref ik ze alle drie, de liefdes van mijn leven. Een met een koekenpan, de ander met een pannenkoek én het stroop in zijn haar en de kleuter doet zijn best op een pirouette in de ochtendzon.
“There’s a new me coming out, and I just had to live, and I want to give, I’m completely positive. I think this time around, I am gonna do it like you never do it, like you never knew it, oh, I’ll make it through the time has come for me, to break out of the shell. I have to shout, I’m coming out,” klinkt de stellige songtekst van mijn gemoed als hij de lege koekenpan tegen mijn billen mept.