In de auto naast hem, reikte hij me de knalgroene appel aan waar hij al een grote hap uit had genomen. Ik knabbelde er wat kleine hapjes uit, vertellend over mijn dag op school. Het was even na zessen en ik mocht nog even mee naar kantoor.
Het staalbouwbedrijf, toen nog gelegen aan de Hulsenweg in Nederweert, huist in mijn herinnering als een magische plek. Terwijl mijn vader achter zijn directiebureau nog wat voorbereidend werk verrichtte, ging ik er mijn zalige eigen weg. Ik nam met een plastic bekertje tomatensoep uit de automaat, de ijzeren trap naar beneden, de grote werkplaats in. Ik vergaapte me aan stalen spanten, netjes geordend, klaar voor vertrek. Ik waste mijn handen met de met varkensvet verrijkte handzeep en bevoelde de rij korenblauwe overalls. Uit het zicht, achteraan, hing een vergeelde centerfold uit een Playboy van jaren gelee.
Eenmaal terug op kantoor nam ik plaats naast hem, aan het grote mensen bureau. Tijdens het maken van een paperclipketting kreeg ik het fantastische idee de hele klas uit te nodigen voor een sportdag, door mijzelf georganiseerd. Het voetbalveld tegenover ons huis zou zich daar uitstekend voor lenen en ik bedacht een indrukwekkend spellenparcours.
In mijn beste ‘aanelkaars’ schreef ik de uitnodiging en al huppelend naar het kopieerapparaat bracht ik mijn vader op de hoogte van het ingenieuze plan. Hij stond op, rolde zojuist een meterslange plattegrond in een koker en pakte zijn leren attachékoffer in.
Ik drukte mijn neus op de glazen plaat van de kopieermachine, mijn vader drukte glimlachend op de groene knop. Daarna onze handen naast elkaar, de achtjarige mijne, kwetsbaar en tenger, de zijne sterk en masculien. Even later haalde ik trots vierentwintig exemplaren van mijn handgeschreven uitnodiging uit het apparaat. “Doen! Leuk!” zei mijn immer ondernemende vader erover.
Enkele dagen nadat ik de uitnodigingen voor het inmiddels grootse sportevent aan mijn klasgenoten had uitgedeeld, was het zicht uit mijn slaapkamerraam wat woest, zo hard regende het. Met een tas vol ballen, tennisrackets, twee hoepels en een verdwaald scheidsrechters fluitje dat ik vond in een la, sjokte ik naar het voetbalveld, dat er inmiddels drassig bij lag.
De tijd verstreek en het voetbalveld bleef akelig leeg. Na een twintigtal minuten, toen de ergste buien waren verdreven, doemden twee klasgenoten op. De vertedering door hun voorzichtige aanwezigheid, werd brutaal overschaduwd door een niet te houden schaamtegevoel. Dat wat het event van het jaar, wat zeg ik, de héle basisschooltijd had moeten worden, was finaal geflopt. Met een overvolle tas sjokte ik dezelfde weg terug naar huis. Mijn vader haalde er glimlachend zijn schouders over op. Ik kon er nachten niet van slapen.
Onlangs bracht ik het nog eens grinnikend ter sprake. Mijn vader kon zich van het hele voorval niets meer herinneren. Ik weet nog welk shirt hij aanhad. Hij schudde driftig het hoofd. Dat nog altijd sterke, masculiene hoofd. Soms té masculien om zich te kunnen verplaatsen in dat nog altijd soms kwetsbare hoofd van mij.