Ik ben best goed in kamperen.
Laat me uitpraten. Voor een vrouw die als kind enkel hotels bezocht en wiens comfort-lat vrij hoog ligt, doe ik het best oké. Kamperen maakt me zelfs een beetje onverschillig. Ik zie in alle insecten iets goeds en het gekrijs van de krekels tolereer ik dan ook graag. Ik ben om de haverklap de helft van mijn garderobe kwijt, maar doe daar vooralsnog lacherig over. Het kneuterige kokkerellen op een madurodam gaspitje is inmiddels een hobby en dat de ritssluiting van de tent steeds ergens anders zit irriteert me bijna nooit.
Ik kocht waterschoenen die qua uiterlijk de achternichten van Crocs konden zijn. Ik droeg een hoofdlampje wanneer de duisternis te vroeg intrad en leek op een mijnwerker. Ik koos in de supermarché de Franse kaas die het meeste stonk en de platte billen van de buurman die van broek wisselde maakten nauwelijks indruk. Ik sliep twee weken onder hetzelfde dekbed, krabde al mijn muggenbulten open, dronk elke dag wijn, deed mijn was met shampoo en verdoezelde de puinhoop eenvoudig door de tent dicht te ritsen. Als ik die rits kon vinden.
Maar een mens moet verdomme ook poepen. Al meer dan eens sneed ik het onderwerp aan bij vrienden, maar ik lijk de enige waarbij tijdens de betreffende activiteit de ruimte hermetisch moet worden afgesloten om te kunnen ontspannen.
Ik probeerde het in de vroege ochtend, stiekem was het nog gewoon nacht. Jean-Luc van zevenenzestig vond dat tijdstip ongelukkigerwijs ook een uitkomst en kletterde er lustig op los in het hokje naast me. Alsof ik bij de man op schoot zat, zo dichtbij.
Met opgeheven hoofd, opgezette buik en met zowel ingehouden adem als tranen verliet ik het sanitaire blok.
Nadat twee Françaises mij later die dag hadden gevraagd hoelang ik al ‘enceinte’ was, ben ik nijdig een kilo pruimen gaan kopen, want zoals Vriends eenvoudige bijdrage luidde: “Als je moet, dan moet je.”
Mijn comfort zat in mijn toilettas. Ik vertikte het om ’s morgens sneller klaar te zijn dan gewoonlijk en pakte dagelijks uit voor de publieke spiegels. Menig voorbijgaande vette knot en badslipper keek me daarbij afkeurend aan, maar dat zou me een saucisson wezen.
Ik bracht mijn make-up zorgvuldig aan, föhnde mijn haar pal naast de afwassende gezinnetjes, en smeerde mij van top tot teen in met een veel te dure bodylotion. Soms bekeek ik dan de verschoten jaren negentig badpakken en voelde me zowaar glamoureus.
Na het aanbrengen van knalrode lipstick, modelleerde ik mijn blonde lokken en stapte tevreden met het sanitaire blok uit.
Op mijn weg naar buiten hoorde ik Jean-Luc kletteren.