“Mama je hoeft niet bang te zijn, ik ben bij jou, ik doe jou altijd beschermen,” zegt de jongste blonde broer als ik theatraal angstig reageer bij het zien van een simpele huisspin. Hij kopieert daarmee mijn tekst waarmee ik hem soms in het holst van de nacht, doodsbang voor de krokodil onder zijn bed, in mijn armen sluit.
Hij stond als verstijfd tegen de stenen muur. Gekleed in een vale, geleende zwembroek zag hij zijn groepsgenoten van de GGZ behandelgroep één voor één gierend het zwembad in springen. De uit Burundi afkomstige voormalige kindsoldaat schudde driftig zijn hoofd, het enige communicatiemiddel waarmee hij me duidelijk kon maken dat hij het zwembad niet in ging. Hij wreef huilend over zijn armen en keek me met grote ogen aan. Het waren krokodillentranen in hun meest pure vorm. Met behulp van een tolk die het Kirundi perfect beheerste ontdekte ik later dat hij zich in zijn thuisland, voordat hij in de rivier ging zwemmen, altijd insmeerde met een goedje dat krokodillen op afstand hield.
In diezelfde week vierden we oud en nieuw op de behandelgroep. De vuurpijlen die de lucht kleurden maakten dat hij zijn oren bedekten. Bij elke knal kroop hij meer ineen. “Je hoeft niet bang te zijn, ik ben bij je,” fluisterde ik, terwijl ik hem naderde voor een goedbedoelde knuffel. Hij rukte zich vluchtig uit mijn liefdevolle armen. Zijn ogen schoten vuur, weerspiegelden de oorlog die hij nog altijd onafgebroken vanbinnen voerde.
Welke mate van comfort je koppelt aan welke vorm van troost, bepaalt iedereen zelf. Bemoedigende woorden, een uitleg, een handreiking of nabijheid op afstand. Ze kunnen dezelfde betekenis hebben als een knuffel, een kus of een innige omhelzing.
Ik fietste in een rotvaart naar huis, koude tranen over mijn wangen. Bij mijn bezoek aan de lokale buurtsuper werd deze bruut overvallen. Ik had me in blinde paniek in het magazijn in de berg statiegeldflessen verstopt toen er door een gewapende schreeuwende man de kassalade leeg werd gehaald. Ook al was ik tien jaar, ik voelde me nergens veiliger dan in de warme armen van mijn moeder. “Ik ben bij je,” fluisterde ze.
Hij moest in bad, die kleine wervelwind. De jongste blonde broer rende in zijn blote kont naar onze slaapkamer en sprong gierend op het grote bed. Ik zong zijn favoriete kinderliedje: “De krokodil, die ligt in het water, de krokodil, ligt helemaal stil. De krokodil, komt steeds een beetje nader, en… HAP! Bijt ‘ie in je bil!” Ik nam een hap uit zijn linker kadetje en wist dan en daar: Eens in zijn leven krijgt ook hij met ze te maken. De krokodillen onder zijn bed of in zijn vaarwater.
En ik, ik smeer hem in met een goedje van duizend kusjes en knuffels om de krokodillen op afstand te houden.