Eind september is het wat mij betreft klaar met het gedoe. Ik flikker mijn bikini’s in een hermetisch afsluitbare kast, leg de flipflops op een plek die ik me tien maanden later doorgaans niet meer kan herinneren en begraaf ik mijn dieet samen met mijn principes in de figuurlijke achtertuin.
Ik ben dol op de seizoenen, vind die afwisseling gewoonweg enig. Vanaf één oktober krijg ik dan ook plots rete veel zin in geurkaarsen en immense sjaals, hunker ik naar gemberthee en wollen overknees en kijk ik reikhalzend uit naar krakende kou en puffy winterjassen.
De herfst raffel ik eigenlijk een beetje af om zo snel mogelijk die decembermaand in te glijden. Mijn wapen tegen de grote boze buitenwereld, is mijn sterke neiging tot het romantiseren van alles wat er maar te romantiseren valt. Ik sluit dan ook steevast mijn ogen en oren voor azijnzeikers die het Sinterkerstfeest even verbitterd als clichématig ‘een commerciële bedoening met een verplicht karakter’ noemen. Ik strijk de structopaten onder ons structureel tegen de haren in door jaarlijks nog vóór de intocht van Sinterklaas, de kerstboom op te tuigen. Om vervolgens nog eens een handjevol mensen te irriteren met mijn ietwat treurige keuze voor het uitvouwbare exemplaar. Ik kijk het plastic gevaarte begin november al zijn doos uit. Ik gun de kunststof takken schreeuwerige gouden slingers en kleurrijke ballen en hang er gefiguurzaagde arrensleetjes in. Ik drapeer er duizend flikkerende, epilepsie-gevoelige lampjes overheen, om er tot slot vakkundig de knapperige wit-rode zuurstokjes over te verdelen. “Er mist iets,” bedenk ik me hardop terwijl ik de boom van top tot teen bekijk. “Je verstand?” roept Man vergeefs door Mariah Carey heen. “Een piek?” probeert hij opnieuw. “Nee, ik vind pieken super stom,” en ik neem een slokje van de gloeiend hete gemberthee. “Ik vind TE VROEG pieken super stom,” luidt Man’s scherpe respons als hij refereert aan de datum van vandaag.
Ik grabbel in de kist met versieringen op zoek naar de finishing touch en stuit op een nog ongeopend busje nepsneeuw. Als een ware graffiti artiest ga ik los op de naar mijn smaak nog te kale boom. Man noemt het in het voorbijgaan grappend een “takkeherrie”, maar ik ga (on)gestoord verder.
Ik moet op mijn tenen staan om de bovenste takken van een laagje poedersneeuw te voorzien. Mijn wollen overknees raken in een jammerlijk conflict met de sneeuw die vooral op de grond is neergedwarreld. In no fucking time maak ik de spagaat die me nog nooit eerder lukte, blijft mijn immense sjaal haken aan de spijkerharde dennennaalden en zie ik verscheidene kerstballen de kamer door stuiteren als de hele boom een diepe buiging maakt.
Man neemt schaterlachend vierentwintig foto’s van het geheel en eet een zuurstokje uit mijn besneeuwde haar als hij vingervlug scrolt en typt op zijn splinternieuwe mobiele telefoon. Nog steeds in de spagaat spuug ik een gouden slinger uit en waarschuw ik hem op dreigende toon.
De grijns op zijn gezicht verheugt zich zwijgend op de digitale kerstkaart van dit jaar.