Helden zijn in mijn beleving altijd diegenen die in staat zijn te breken. Ik noem een potje, het hoofd, de ban, een lans, de week of het ijs. Die van de laatste categorie lopen bijvoorbeeld een denkbeeldige keldertrap af op het moment dat je je hoofd breekt om dat ene werk akkefietje. Of ze komen met een onderbroek op hun hoofd binnen om je tot tranen toe te laten schuddebuiken wanneer je niet eens wist dat je het zo nodig had.
Zielzorgers hebben zich daar in het verleden over gebogen en het blijkt dat de chronische clowns onder ons grapjes maken om uiteenlopende redenen. Het zoeken naar sociale acceptatie en verbinding, of het doorbreken van spanningen, bijvoorbeeld.
Ik blader in een vijfendertig jaar oud fotoalbum en zie mijn zevenjarige zelf naast de al tijden dode kersenboom in de achtertuin. De foto heeft dezelfde vale kleuren als mijn gemoed op dat moment. Ik staar schamel lachend naar het vogeltje. Enkele ogenblikken daarvoor bevond ik me namelijk nog in een mild tantrum om zeer waarschijnlijk iets nauwelijks indrukwekkends, gewoonweg omdat het eruit moest. Het jammerlijke aan het geheel was dat ik tijdens die hoogoplopende emotionele hoosbui, een mooie aangebrachte laag schmink droeg, klaar om na de lunch om elf over twee, mee te doen aan de carnavalsoptocht. En nu drupte de eerst zo vrolijke clown in vloeibare vorm op mijn schouders.
Wat volgde was een koude washand, een verse lik nivea en nieuwe schmink op mijn wangen. En mijn vader, die me, met een glimlachende twinkeling in zijn ogen, als Ben Kramer bezong: ‘Ze was maar een clown!’ waarna hij me kietelde, me vertelde over de geweldige dag die komen ging en tot besluit een dikke kus op mijn neus plantte.
Hij ligt in bed en blaast een verbeten ‘ik háát het’ in zijn nat gehuilde kussen. Zijn hang naar een mate van vrijheid, handig vermomd in de immer voortdurende discussie over bedtijd en schermgebruik blijft naar zijn ontevredenheid onbevredigd en nu is zijn achtjarige leven zowat niets meer waard.
Ik ga naast hem liggen. Ik draai mijn hoofd opzij en bestudeer het geërfde temperament. Als zijn teleurstelling in vloeibare vorm op zijn schouders valt, vertel ik hem ongevraagd over mijn eigen hoosbuien en hoe ze ook weer overwaaiden in een fijne dag.
In de deuropening verschijnt het blonde, met onderbroek gemutste hoofd van zijn jongere broer. Hij doet zwijgend ‘The walk like an Egyptian’ dans, heen en weer op de gang buiten de slaapkamerdeur. Met één oog open schiet de oudste in de lach. ‘Raar kind’ en hij schatert het met tegenzin uit, waarna ik tot besluit een dikke kus op zijn neus plant.
De foto van het goedgemutste meisje heb ik inmiddels ingelijst. Want ze was maar een clown, in ’t wit en in ’t rood, ze was maar een clown, maar nu is ze groot.