Vandaag neem ik Zoonlief mee op date. Hij mag voor de gelegenheid voorin. Zijn voeten bungelen in de buurt van de airbag. Hij kauwt wat op een snoepje als hij verder stilzwijgend en vanwege gebrek aan kinderstoel, de bovenkant van het voorbij razende landschap in zich opneemt. Er zoeven takken, blauwe luchten en daken. Vogels, stoplichten en bruggen. “W’rom hangt daar een rugtas aan een vlag, Mam?”
“Dan woont daar iemand die geslaagd is.”
“O, wat zielig dat je dan geslagen wordt.” Zijn ogen zoeken de mijne.
Als ik de kleuter in vijf minuten gestamel het fenomeen slagen heb proberen uit te leggen, ben ik zelf ruimschoots teleurgesteld over de uitkomst ervan.
Merkt ook Zoonlief.
“Dus als je die werkjes niet goed hebt gemaakt, dan ben je niet geslaagd? Ben je dan niet goed, Mama?”
De knoop in mijn maag is het resultaat van schrik, schaamte en ontroering. Ik herken ‘m van jaren geleden, toen ik een niet naar schoolgaande tiener tegenover me had op een behandelgroep in de jeugd GGZ.
De Vwo’er van vijftien ontwikkelde een fikse faalangst door wat hem werd voorgeschoteld op sociale media. De jongen, in het bezit van minimale sociale vaardigheden en een zekere hekel aan mensen, werd wel geacht mee te draaien in een wereld die niet zijn voorkeur had. Een hutje op de hei, dat was zijn droom. Een baan bij een multimediabedrijf, het snelle geld en een grote groep vrienden was wat zijn omgeving voor hem had bedacht. Want ja, de hersenen had hij er wel voor.
Dat hij angstig werd van elk sociaal contact, werd niet herkend. Dat hij geen enkele behoefte voelde om zich te interesseren voor een ander, werd voortdurend afgekeurd. Hij had niemand nodig, en toch werd de wijde wereld aan hem opgedrongen. Tot tweemaal toe werd hij stampvoetend naast het spoor weg gehaald. Eróp staan had hij gewenst, maar niet gedurfd.
“Wanneer ben ik goed genoeg?” Hij vroeg het me met alle oprechtheid die hij in zich had. Het liefst vinkte hij een lijstje af met vaardigheden, kunstjes die je moest kunnen en spullen die je moest bezitten. Maar ik had geen lijstje. Daar zat ik dan, als duffe hulpverlener mijn ‘je bent goed zoals je bent’ preek op te lepelen. Ik heb mezelf nog nooit zulke bullshit horen verkopen. Mijn woorden ketsten dan ook stuk voor stuk af op het vers gesmede harnas van de bangige bonk tegenover me.
Er zijn niveaus voor ons bepaald. Keurig ingedeeld van kansarm naar kansrijk. In die laatste categorie krijg je een vlag. In die eerste word je doodgezwegen.
Hij hoeft mijn hand al lang niet meer. Rent voor me uit de promenade af. Maakt zich druk over zoete of zoute popcorn en dat ‘ie nog moet plassen voor de film begint. Hij groet intussen wat passanten en zegt alsjeblieft en dankjewel. Hij deelt graag, heeft aandacht voor een ander en voor jaloezie of minachting is in zijn wereld geen plaats.
Als de duisternis valt, biedt alleen nog het grote scherm een licht op mijn schoot waarop mijn ongeduldige handrug rust. Ik hoef zíjn hand wél.
Merkt ook Zoonlief.
Hij laat het plakkerige popcornhandje in de mijne vallen en mijn dag is geslaagd. Met vlag en wimpel.