“Wat is je diepste verlangen?” Met haar gespreide armen en roomwitte jurk doet ze me een beetje aan Jezus denken. Met de verwachtingsvolle stilte die volgt ben ik weinig van plan, een antwoord heb ik evenmin. Haar benen, intimiderend lang en slank, zitten in een knoop die ik nog niet heb uitgevogeld. De brandende kaars in ons midden, het rauwe cacao prutje dat ik zojuist heb gedronken en de groep vrouwen in deze cirkel die, zichtbaar meer dan ik, opgaan in de woorden van de ceremonie leidster maken van alles in me los. Maar niets daarvan heb ik vooraf kunnen lezen in de folder.
Oog in oog met het systeemplafond word ik uitgenodigd om al mijn ledematen als ook mijn cynisme diep te laten rusten. Door de kier van de witte vitrage naast me geniet ik van het contrastief spektakel van zachte sneeuwvlokken tegen een kobaltblauwe hemel, die dapper de laffe herfst verdrijven.
Nu we meer dan terecht enkele langgerekte tradities de deur wijzen, zou ik datzelfde graag doen met de trend waar wat mij betreft de rek ook al lang en breed uit is. Die van de zogeheten ‘snowflake’, een Amerikaanse term voor de overgevoelige mens die met zijn vooringenomenheid geen afwijkende mening duldt, snel op zijn pik getrapt is en diezelfde pik heeft op iedereen die zijn visie niet deelt. Ik kan en wil niet aan hem wennen.
Ze zat tegenover me met haar zeventienjarige armen over elkaar. Ik had mijn cliënt in de Jeugd GGZ zojuist verteld dat ik dol ben op Jo Koy, een wat mij betreft steengoede Filipijnse cabaretier die feilloos Aziatische accenten imiteert en me daarmee laat schuddebuiken. De jonge vrouw trok haar neus op, vond het racisme. Op mijn vraag naar argumenten hield ze haar handpalm op en liep van me weg.
“Ik kan niet tegen onrecht,” klonk haar verweer toen ze later op de behandelgroep terugkeerde. Door mijn autisme heb ik moeite met….” “Bullshit,” vond een groepsgenootje. “Autisme is geen excuus. Het is een verklaring. Get your act together.” Waar zij naarstig zocht naar wat die ‘act’ dan precies moest inhouden en daarbij steeds dichter bij haar eigen waarheid probeerde te geraken, dacht ik terug aan die van mij.
Na decennialang reflectief gezwoeg weet ik nu dat ik, zonder zorgelijke psychiatrische diagnose, uit meerdere personen opgetrokken ben. Intern voer ik aan mijn ronde tafel de dialoog met mijn man, kinderen, ouders, broer, zus, Ricky Gervais, Sigmund Freud en een of ander Arie Boomsmatige figuur. Uit stevig steggelen met dit gemêleerde gezelschap rolt mijn mening. En die blijkt gelukkig niet honkvast. Toch heb ik die veranderlijkheid lang gezien als een ambivalente zwakte. Ik keerde de wederkerige communicatie geregeld mijn arrogante rug toe, luisteren naar anderen was soms niet meer dan een beleefdheid en grijs bestond niet. En nu keek ik in de spiegels van de ogen van de zeventienjarige jonge vrouw.
De gong doet me ontwaken. “Jezus Christus,” luidt mijn jammerlijke reflex. “Welkom terug,” lacht de roomwitte jurk. Stilzwijgend klinkt mijn verlangen naar het contrastief spektakel van snowflakes die dapper, tegen een bevrijde kobaltblauwe hemel, hun laffe vooringenomenheid verdrijven.